Tevreden keek Scylla in het rond. Het was niet precies het paradijs, maar het was iets. En dat iets beviel haar wel, misschien dat ze hier een tijdje zou blijven - het was niet vaak dat ze een gebied tegen kwam dat ze leuk vond. Ze klapte haar vleugels uit en met grote, sterke slagen rees ze moeiteloos de lucht in. Ze cirkelde een tijdje rond, ze was ongeveer de kleur van de hemelsblauwe lucht - wat wel heel erg bijzonder was in hartje winter, morgen zouden grijze wolken weer de lucht overheersen - en was moeilijk op te merken. Grote, uitgestrekte plassen water lagen onder haar, ze wachtten gewoon op haar. Scylla kantelde wat naar voren en landde na een snelle, scherpe duik het water in. Het was niet echt het schoonste water, merkte ze op. Het was zelfs vrij groenig van de algen. En sommige plekken waren bedekt met ijs, hoewel het nog niet echt hard had gevroren dus er nog zat plekken over waren om de paddelen. Even dook Scylla onder, en druipend kwam ze boven. Ze genoot van het verkoelende effect van het water op haar schubben, ze had lang gereisd dus een beetje vocht was wel welkom. Zo dreef ze rustig een tijdje verder, ze was gelukkig. Ze had het gevoel dat niets hier mis kon gaan, dit was gewoon de plek.
Totdat ze opschrok van een krijs. Wat was dat, of liever gezegd, wie was dat? En wat was de reden van het kabaal?